-
1 give up
(het) opgeven, geen hoop meer hebbengive up♦voorbeelden:I give up on you • je bent hopeloosII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 opgeven ⇒ afstand doen van; niet langer verwachten; alle hoop opgeven voor 〈 ook medicijnen, geneeskunde〉; 〈 informeel〉 laten zitten3 overgeven ⇒ overleveren, (toe)wijden4 onthullen ⇒ verraden, openbaar maken♦voorbeelden:give up one's seat • zijn zitplaats afstaangive up for dead/lost • als dood/verloren beschouwen 〈 ook figuurlijk〉give up smoking • stoppen met roken3 give oneself up • zich gevangen geven, zich melden -
2 percussion
n. tegenslag; schok; botsing -
3 shock
n. schok; opschudding; electrische schok; bos; bos (haar)--------v. schok geven; aanstoot geven; schokken; een schok geven (electriciteit; hokken (schoven graan)shock1[ sjok]♦voorbeelden:1 schok ⇒ schrik, (onaangename) verrassing♦voorbeelden:♦voorbeelden:————————shock21 schokken ⇒ choqueren, laten schrikken♦voorbeelden: -
4 ambulant
-
5 ambulatory
adj. ambulant; lopend--------n. wandelpad; (klooster)gang[ æmbjoeleetrie] -
6 complication
n. komplikatie[ komplikkeesjn]♦voorbeelden:1 if there's any further complication, I'll get out • als de zaak nog onoverzichtelijker wordt, stap ik eruitcomplications arose • er deden zich complicaties voor -
7 congest
v. vol raken, opvullen[ kəndzjest]♦voorbeelden:1 several blood vessels seem to be congested • in verscheidene bloedvaten schijnt congestie te zijn opgetredena town congested with traffic • een door verkeersopstoppingen geplaagde stad -
8 congestion
n. verstopping; abnormale accumulatie (van bloed, vloeistof, enz.)[ kəndzjestsjn] -
9 crisis
n. crisis -
10 electrolysis
n. elektrolyse, elektrische afscheiding[ illektrollissis] 〈meervoud: electrolyses [-sie:z]〉 〈scheikunde; ook medicijnen, geneeskunde〉 -
11 examine
-
12 impulse
n. drang, impuls[ impuls]2 opwelling ⇒ inval, impuls(iviteit)♦voorbeelden:act on impulse • impulsief handelen/te werk gaan -
13 indolent
adj. lui, luie persoon, indolent[ indələnt] 〈zelfstandig naamwoord: indolence〉 -
14 intervention
n. interventie, inmenging[ - vensjn] -
15 involuntary
-
16 irrigator
-
17 manipulate
v. in werking stellen; laten werken, werken met; met de hand bedienen; goed weten te bedienen; slecht beïnvloeden, manipuleren[ mənipjoeleet] -
18 pastille
n. pastille, reukballetje, pastel potlood[ pæstie:l] -
19 radical
adj. radicaal, extreem; ingeworteld, geworteld--------n. grondwoord, stam, stamletter; wortel(teken) (wiskunde); radicaalradical1[ rædikl] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————radical22 fundamenteel ⇒ wezenlijk, essentieel♦voorbeelden: -
20 regime
n. regime; authoriteit; regering[ reezjie:m]♦voorbeelden:
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский
ook medicijnen
Страницы